
Jurisprudentie
AN7925
Datum uitspraak2003-11-06
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305359/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305359/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 27 mei 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Houten het uitwerkingsplan "Loerik I, II (ged) en IV" vastgesteld (verder: het plan). Verweerder heeft bij besluit van 1 juli 2003, nummer 2003REG001592i beslist over de goedkeuring van het plan. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Uitspraak
200305359/2.
Datum uitspraak: 6 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Houten het uitwerkingsplan "Loerik I, II (ged) en IV" vastgesteld (verder: het plan).
Verweerder heeft bij besluit van 1 juli 2003, nummer 2003REG001592i beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 oktober 2003, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.W.O. Croockewit, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.E.M. Corsten, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Houten, vertegenwoordigd door mr. J.J. van Nuland, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan is een gedeeltelijke uitwerking ingevolge artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van het bestemmingsplan “Globaal Bestemmingsplan Houten-Vinex” (verder: GBHV). Verweerder heeft het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoeker kan zich niet verenigen met de goedkeuring van een planonderdeel en verzoekt in zoverre schorsing van het bestreden besluit. Hij heeft bezwaar tegen het plan voorzover daarbij de vestiging van een bedrijf in de categorie “Lichte Horeca” naast zijn woning mogelijk is gemaakt. Hij stelt zich op het standpunt dat de locatie ongeschikt is voor een horecagelegenheid met terras en vreest overlast ten gevolge van de exploitatie daarvan. Voorts meent hij dat de vestiging van een dergelijke horecagelegenheid in strijd is met de gemeentelijke Horecastructuurvisie.
2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Hij neemt voorts het standpunt over van het college van burgemeester en wethouders dat het plan past binnen de uitwerkingsbepalingen van het GBHV.
2.5. Het perceel met de bestemming “Lichte Horeca” heeft in het GBHV de globale bestemming “Woongebied”. Het perceel ligt aan een kruispunt van fietspaden in de nieuwe woonwijk Loerik I. Ingevolge artikel 4, vierde lid, onder d, van de GBHV-planvoorschriften, mogen binnen de bestemming woongebied uitsluitend vormen van lichte horeca worden gerealiseerd met een oppervlakte per vestiging van ten hoogste 200 m2. Ingevolge artikel 1, onder v, van de GBHV-planvoorschriften, voorzover hier van belang, wordt onder lichte horeca verstaan: aan detailhandel verwante horeca, zoals automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, snackbar, tearoom, traiteur; bistro, restaurant, hotel. Bij de vormen van lichte horeca geldt als criterium dat deze in beginsel alleen overdag en ’s avonds open zijn.
Ingevolge de doeleindenomschrijving van artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften van het hier aan de orde zijnde uitwerkingsplan zijn de gronden met de bestemming “Lichte Horeca” bestemd voor lichte horeca, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, snackbar, tearoom, traiteur, en een terras ten dienste van deze doeleinden. Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder e, en onder f, is de maximale oppervlakte van de bebouwing 80 m2 en die van een terras 50 m2. Aangaande de goedgekeurde bestemming en de planvoorschriften ziet de Voorzitter voorshands geen reden om aan te nemen dat het plan in strijd is met de uitwerkingsbepalingen van het GBHV.
Ten aanzien van mogelijke overlast overweegt de Voorzitter als volgt. Ter zitting is van de zijde van het college van burgemeester en wethouders verklaard dat de exploitant te kennen heeft gegeven dat de horecagelegenheid in de winter gesloten is, hetgeen ook is vastgelegd in zijn exploitatievergunning. Gedurende de rest van het jaar kan verzoeker mogelijkerwijs enige overlast van de horecagelegenheid ondervinden. De Voorzitter ziet hierin echter onvoldoende aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat verweerder niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat het college van burgemeester en wethouders meer gewicht kon toekennen aan het belang van de exploitant dan aan het belang van verzoeker bij een woonbestemming naast zijn woning. Daarbij merkt de Voorzitter op dat de bestemming de door verzoeker gevreesde vestiging van een café niet toestaat. Voorzover verzoeker in dit verband heeft gewezen op strijd met de gemeentelijke Horecastructuurvisie, waarin is vastgelegd dat horeca op locaties in woonwijken moet worden teruggedrongen, overweegt de Voorzitter dat verzoeker vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze beleidsnota de vestiging van de hier aan de orde zijnde lichte horeca in woonwijken uitsluit.
2.6. Gelet op het voorgaande bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen grond. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2003
234-411.